- als een paal boven water staan. (=aan geen twijfel onderhevig zijn.)
- als het water zakt, kraakt het ijs. (=elke oorzaak heeft gevolgen.)
- avondrood water in de sloot (=een rood ondergaande zon betekent vaak regen 's anderendaags)
- bang zijn zich aan koud water te branden (=erg voorzichtig zijn)
- boven water komen / boven water halen (=tevoorschijn komen / tevoorschijn halen, verschijnen, opduiken.)
- boven water zijn (=alles is bekend geworden of is teruggevonden)
- dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
- dat wast al het water van de zee niet af. (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
- de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt. (=als men steeds risico's blijft nemen, gaat het een keer mis.)
- de zon in het water kunnen zien schijnen (=kunnen verdragen dat een ander ook iets krijgt)
- die twee lijken als twee druppels water op elkaar (=die twee lijken heel erg op elkaar.)
- een lulletje rozewater. (=een weinig dynamisch persoon.)
- een storm in een glas water. (=jezelf druk maken om (bijna) niets.)
- geen water is hem te diep. (=hij durft alles te ondernemen.)
- gods water over gods akker laten lopen (=de dingen op hun beloop laten)
- het aan zijn water voelen (=het instinctief aanvoelen)
- het hoofd boven water houden. (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven.)
- het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen.)
- het water is veel te diep (=hij durft het niet aan)
- het water komt aan/tot de lippen (=in groot gevaar, in hoge nood)
- het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
- het water loopt hem in de mond (=hij heeft er heel veel trek in.)
- het water was veel te diep (=hij durfde het niet aan)
- hij snakt ernaar als een vis naar water (=ergens hevig naar verlangen)
- hij vist in troebel water (=hij is een profiteur)
- iemand een steek onder water geven (=tegen iemand lelijke dingen zeggen op een bedekte/verborgen wijze)
- in het vaarwater zitten (=hinderen of concurreren)
- in het water vallen (=falen (een opzet, een voornemen, een plan), mislukken, niet doorgaan.)
- in iemands vaarwater zitten (=iemand hinderen)
- in troebel water is het goed vissen (=in tijden van onlust of oorlog kan men gemakkelijk voordelen halen)
- in zulk water vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
- kijken of men water ziet branden (=heel erg verbaasd kijken)
- koffen en smakken zijn waterbakken (=dat soort dingen kan veel doorstaan)
- leven als een vis in het water (=totaal tevreden en onbekommerd leven)
- met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
- met het water voor de dokter komen (=zeggen wat je bedoelt)
- om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
- onder water zijn (=afwezig zijn)
- op elkaar lijken als twee druppels water (=precies op elkaar lijken)
- spijkers op laag water zoeken (=uitermate achterdochtig zijn, onprettige opmerkingen maken over onbelangrijke zaken)
- storm in een glas water (=ophef over niets)
- verdrinken eer men water gezien heeft (=mislukken voordat het begonnen is)
- water bij de wijn doen. (=compromissen zien te sluiten.)
- water en vuur zijn (=enlkaar niet kunnen verdragen)
- water in je kelder hebben (staan). (=een te korte broek aanhebben.)
- water naar de zee dragen (=iets doen wat totaal zinloos is / iets overbodigs doen)
- water naar de zee dragen. (=een zinloos karwei opknappen.)
- water naar zee dragen. (=overbodig werk doen.)
- weer boven water komen (=weer tevoorschijn komen)
- zich als een vis in het water voelen. (=zich helemaal op zijn plaats voelen.)
maandag 31 oktober 2016
Water spreekwoorden en gezegden
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten