maandag 31 oktober 2016

Water spreekwoorden en gezegden

  1. als een paal boven water staan. (=aan geen twijfel onderhevig zijn.)
  2. als het water zakt, kraakt het ijs. (=elke oorzaak heeft gevolgen.)
  3. avondrood water in de sloot (=een rood ondergaande zon betekent vaak regen 's anderendaags)
  4. bang zijn zich aan koud water te branden (=erg voorzichtig zijn)
  5. boven water komen / boven water halen (=tevoorschijn komen / tevoorschijn halen, verschijnen, opduiken.)
  6. boven water zijn (=alles is bekend geworden of is teruggevonden)
  7. dat staat als een paal boven water (=dat is een absolute zekerheid)
  8. dat wast al het water van de zee niet af. (=iets is niet meer te veranderen/aan te passen)
  9. de kruik gaat zo lang te water tot ze barst/breekt. (=als men steeds risico's blijft nemen, gaat het een keer mis.)
  10. de zon in het water kunnen zien schijnen (=kunnen verdragen dat een ander ook iets krijgt)
  11. die twee lijken als twee druppels water op elkaar (=die twee lijken heel erg op elkaar.)
  12. een lulletje rozewater. (=een weinig dynamisch persoon.)
  13. een storm in een glas water. (=jezelf druk maken om (bijna) niets.)
  14. geen water is hem te diep. (=hij durft alles te ondernemen.)
  15. gods water over gods akker laten lopen (=de dingen op hun beloop laten)
  16. het aan zijn water voelen (=het instinctief aanvoelen)
  17. het hoofd boven water houden. (=financieel rondkomen, juist genoeg geld hebben om te kunnen leven.)
  18. het kind met het badwater weggooien (=samen met het slechte ook het goede wegdoen.)
  19. het water is veel te diep (=hij durft het niet aan)
  20. het water komt aan/tot de lippen (=in groot gevaar, in hoge nood)
  21. het water loopt altijd naar de zee (=zij die al het meest hebben, krijgen ook het meeste)
  22. het water loopt hem in de mond (=hij heeft er heel veel trek in.)
  23. het water was veel te diep (=hij durfde het niet aan)
  24. hij snakt ernaar als een vis naar water (=ergens hevig naar verlangen)
  25. hij vist in troebel water (=hij is een profiteur)
  26. iemand een steek onder water geven (=tegen iemand lelijke dingen zeggen op een bedekte/verborgen wijze)
  27. in het vaarwater zitten (=hinderen of concurreren)
  28. in het water vallen (=falen (een opzet, een voornemen, een plan), mislukken, niet doorgaan.)
  29. in iemands vaarwater zitten (=iemand hinderen)
  30. in troebel water is het goed vissen (=in tijden van onlust of oorlog kan men gemakkelijk voordelen halen)
  31. in zulk water vangt men zulke vissen (=van dat slag volk mag men dat verwachten)
  32. kijken of men water ziet branden (=heel erg verbaasd kijken)
  33. koffen en smakken zijn waterbakken (=dat soort dingen kan veel doorstaan)
  34. leven als een vis in het water (=totaal tevreden en onbekommerd leven)
  35. met een waterzeil thuiskomen (=doornat zijn)
  36. met het water voor de dokter komen (=zeggen wat je bedoelt)
  37. om kaneelwater lopen (=beuzelwerk doen - van het kastje naar de muur gestuurd worden)
  38. onder water zijn (=afwezig zijn)
  39. op elkaar lijken als twee druppels water (=precies op elkaar lijken)
  40. spijkers op laag water zoeken (=uitermate achterdochtig zijn, onprettige opmerkingen maken over onbelangrijke zaken)
  41. storm in een glas water (=ophef over niets)
  42. verdrinken eer men water gezien heeft (=mislukken voordat het begonnen is)
  43. water bij de wijn doen. (=compromissen zien te sluiten.)
  44. water en vuur zijn (=enlkaar niet kunnen verdragen)
  45. water in je kelder hebben (staan). (=een te korte broek aanhebben.)
  46. water naar de zee dragen (=iets doen wat totaal zinloos is / iets overbodigs doen)
  47. water naar de zee dragen. (=een zinloos karwei opknappen.)
  48. water naar zee dragen. (=overbodig werk doen.)
  49. weer boven water komen (=weer tevoorschijn komen)
  50. zich als een vis in het water voelen. (=zich helemaal op zijn plaats voelen.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten